Hoofdstuk 6

Het is geen pijn. Het is geweld: oergeweld dat begint met een zacht trekken hoog achter in mijn rug. Daarna waaiert het uit naar mijn lendenen, mijn billen en buik totdat heel mijn onderlichaam gevangen zit in een kracht waar ik niet aan kan ontsnappen. Ik hap naar lucht tot het wegebt. De rust duurt kort, dan begint het opnieuw: heviger, nog heviger, regen, onweer, storm, een orkaan van drift.
Het is bijna middernacht. De dokter heeft een paar centimeter ontsluiting geconstateerd en tegelijk de vliezen gebroken. Ik lig in een plas heet water dat een weeïg zoete geur verspreidt. De ene wee volgt met meer kracht de ander op. Zuchtend probeer ik de gymnastieklessen in praktijk te brengen. Mijn vriendinnen spreken me toe, houden me vast, masseren zachtjes mijn rug, die doormidden gebroken lijkt.
'Als je denkt dat je het niet meer kan houden, dan is het zover,' hebben ze me verteld.
'Breng haar maar naar de verloskamer,' zegt een mannenstem.
                             1950 (2)
 Op de dijk voor de boerderij van Juffermans heb ik al sneeuwklokjes gezien en bij de Gebroeders naast ons is het eerste lammetje geboren.De zon wint aan kracht. De warmte streelt mijn wangen. Een frisse bries stoeit door mijn haren en strooit met geuren van mest en van kiemende zaden. De katjes aan de wilgen lopen uit. Het zal niet lang meer duren of het voorjaar barst los.Gele, paarse en witte krokussen steken hun kopjes uit het gras en onder aan de berm weerspiegelt het water van de sloot de gele bloempjes van klein hoefblad en speenkruid.
Moeder zet de buitendeur van ons scheve huis wagenwijd open. Een straattegel voorkomt dat hij weer terugvalt in het slot. Op de zolder trekt ze de dekens van de bedden. Tastend zoeken haar voeten de treden als ze met haar armen vol de steile trap af daalt. Elke lente hangt ze alle dekens buiten over de waslijnen die vader langs het tuinpad heeft gespannen. In de prikkelende voorjaarslucht ren ik met mijn broertjes opgewonden tussen de lange kleurige rijen door. We spelen verstoppertje, tellen tot honderd: ‘wie niet weg, is wordt gezien!’
Moeder sleept intussen met veren bedden, met emmers water en met sop. Ze verplaatst de houten ledikanten en zaagt daarna aan één kant stukjes van de poten. Zo maakt ze de bodem van het bed weer recht en verhindert dat wij in onze slaap het bed uit tuimelen. Als vader om halfzes thuis komt vindt hij haar met felle blosjes op de wangen, spinrag in het verwilderde haar en gehuld in een geur van ammonia. Samen kloppen ze de dekens uit en maken de zolder weer slaap klaar.‘s Avonds in bed kan ik het ruiken: de winter is voorbij.
Het paard,in het weiland naast ons huis, draaft heen en weer met een veulentje opzij. De zachte veengrond golft onder de hoeven. De poes krijgt vijf kleintjes. We houden er twee. De rest brengt vader naar Onderwater.
‘Wat moet Onderwater nu met al die jonge poesjes?’ De konijnen krijgen ook veel jongen, maar die mogen ze allemaal houden. Vader verkoopt ze tegen de kerst. Soms levend, soms klaar voor de pan. Hij snijdt ze de keel door. Steekt het mes door de achterpoten en hangt ze op aan twee grote spijkers, die hij in een balk aan de zolder van de schuur heeft geslagen. Daarna stroopt hij de vacht af en haalt de ingewanden eruit.
Een kloek loopt, luid tokkend met acht kuikentjes achter haar aan, wormen uit de grond te krabben. Het broedsel van een andere kip mislukt. Een rat haalt 's nachts de eieren onder haar vandaan. Het laatste ei ligt, aangetikt, ‘s morgens naast het nest. Ik pel het kuiken uit de schil, wikkel het in vaders rode zakdoek en warm het voorzichtig op in een leeg groente blik, dat ik op het één pits petroleumstelletje zet.
‘Wat ben jij weer aan het doen?’ Vraagt moeder als ze de keuken inkomt.
‘Oh, dat mag van vader.’
‘Je vader is zeker niet goed bij z’n hoofd.’
Vader steekt zijn hoofd ook even om de hoek van de deur: ‘geef maar aan het varken,’zegt hij, ‘dat wordt niks meer.’ Juist als ik denk dat hij gelijk heeft beweegt er een pootje. Ik zet het kuikentje bij de kloek met kuikens. Vader denkt dat het een haan is. Ik hoop van niet, anders maken ze het toch nog dood. Net zoals laatst met dat biggetje. Het was wel een kreng, maar ik vond hem toch ook lief. Het was de kleinste van de achttien en dronk uit de laatste speen. Vader wilde het doodslaan, maar Otto vroeg of hij het samen met zijn vriendje dood mocht maken. Ze hebben het biggetje in de koelbak laten zwemmen net zolang totdat het zonk. Daarna hebben ze het eruit getild,even gewacht tot het weer ademde en zijn opnieuw met hun spelletje begonnen. Ze lachten heel hard. Moeder is erg kwaad geworden en heeft vader er bijgehaald.
Vader is weinig thuis. Als ik ‘s morgens wakker word, is hij al weg naar de fabriek in de stad, zes kilometer verderop. Daar stookt hij ovens waar ze ijzer in smelten. Dat is erg heet en als moeder zijn overhemden strijkt dan ruik ik nog zijn zweet, ook al zijn ze pas gewassen. ‘s Avonds na het eten verdient hij geld bij op de boerderijen in de buurt. Hij metselt schuurtjes voor de varkens en maakt troggen. Dat kan vader goed, want eigenlijk is hij metselaar. Mijn opa was metselaar, zijn vader ook... en zo gaat het maar door. Vader kan met een dichtgeknepen oog zien of een muurtje recht gemetseld is.
Het allerliefste wat mijn vader doet is jagen of vissen. Hij is nog een Germaan, waarover ze op school in de geschiedenisboekjes schrijven, maar hij drinkt en dobbelt niet. Met zijn roeiboot zet hij fuiken uit, daarmee vangt hij dikke paling. ‘Ze smaken wel een beetje grondig,’ vindt mijn moeder, maar ze is niet erg op vis.
In het najaar trekt hij met zijn jagersvriend de polders in. Ze jagen op hazen. Mijn vader kan heel precies  schieten. Op de kermis heeft hij steeds in de roos geschoten en een grote pluchen teddybeer gewonnen. Daar mogen wij mee spelen. Mijn grotere broers en zus kunnen ook goed schieten. Ze lopen rond met vaders geweer. Ik houd niet van geweren. Zeker niet, als ze het op me richten en schreeuwen: ‘hands up.’ Ik huil dan heel hard.
‘Het is niet eens geladen!’ Minachtend laten ze de loop zakken. Maar ik vind dat je dat niet zeker kan weten. Het heeft ook in de krant gestaan. Een jongen schoot zo zijn broertje dood. En mijn zus heeft laatst door haar duim geschoten. Net goed! Moet ze maar geen zwaluwtjes van de elektriciteitsdraden schieten.
Mijn vriendin Trees heeft een zusje gekregen, bij mijn vriendin Hannie hebben ze eindelijk een jongetje en op de boerderij van Borst liggen twee kleine meisjes in de wieg. De moeders laten zich in bed verwennen met grote stukken biefstuk en taart. ‘We hebben onze jaarlijkse vakantie,’ zeggen ze. Ik vind het niet leuk om met vakantie naar bed te gaan. Ik ga in de grote vakantie altijd een weekje logeren bij mijn tante en speel met mijn nichtje Lena.
Wij krijgen dit jaar geen kindje. In de wieg ligt alleen een stapel verstelgoed. Moeder gaat wel een paar dagen naar het ziekenhuis en ik een paar dagen naar Trees. Haar moeder vindt het goed en Trees wil het graag. Ze is een paar jaar ouder, maar er zijn geen meisjes van haar leeftijd in de buurt. Ik moet bij Trees in bed slapen. Eenmaal samen onder de dekens doet ze haar onderbroek uit. Ze pakt mijn hand en legt hem tussen haar benen. ‘Goed voelen,’ zegt ze. ‘Voel je het?’
Net vaders baard als hij zich moet scheren. Daarna moet ik boven aan haar buik voelen. Zacht vlees vult de holte van mijn hand met in het midden de tepel, hard als een gummetje.
‘Ik krijg borsten.’ Zegt ze. Daarna voelt ze bij mij, maar gelukkig is er met mij niets aan de hand. Ik ben blij als moeder terug is en ik naar huis mag.
Trees ruikt ook niet lekker.

5 opmerkingen:

  1. Het leest als een trein en komt bij al mijn zintuigen binnen.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Mooi. Een verdwenen wereld, vol overweldigende indrukken, geheimzinnigheid en gevaar. Kinderen van nu worden afgescheept met een spelcomputer.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Adriaan je hebt gelijk. Wat een wereld van verschil!

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Prachtig ! Je moet dit doen uitgeven. Een sfeerbeeld van de jaren 1950. Zo goed geschreven dat het lijkt of ik er bij sta.

    Wayan (uit column x)

    BeantwoordenVerwijderen